dinsdag 16 januari 2018

vsb-prijs 1918 -- Jacob Israël de Haan

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

bloemlezinkje
dbnl
wikipedia
iisg








Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het terug 1918 was? Deze week aandacht voor vijf in 1917 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als derde de bundel Liederen van Jacob Israël de Haan, ingeleid door taalkundige Marc van Oostendorp, die ook vijf gedichten uit deze bundel koos.

*

Jacob Israël de Haan – Liederen

Weinig Nederlandse dichters hebben de onrust van het jaar 1917 zo beeldend onder woorden gebracht als Jacob Israël de Haan (1881-1924) in zijn bundel Liederen. Dat kon ook bijna niet anders, want die onrust zat ook in hemzelf, een man die voortdurend op reis was, zowel in letterlijke als in figuurlijke zin. Eerder had hij al opzien gebaard met de expliciet homoseksuele romans Pijpelijntjes en Pathologieën. Een paar jaar na verschijning van Liederen zou hij als zionist vertrekken naar Palestina om er uiteindelijk als orthodoxe jood te worden neergeschoten.

Al die thema’s zitten in Liederen en nog meer. Het is een bundel die alleen in 1917 geschreven had kunnen worden. Hij begint met een aantal ‘liederen’ die gewijd zijn aan de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog; daarna volgen een aantal gedichten gericht ‘aan Russische vrienden’: rond 1913 was De Haan zich hard gaan maken voor de (vaak socialistische) politieke gevangenen in Russische gevangenissen; hierna volgen nog veel andere sonnetten en ‘liederen’ die over het algemeen wat minder rechtstreeks politiek zijn. Zij beschrijven minder de onrust in de buitenwereld en meer die in De Haans persoonlijke leven.

Want De Haan wekt de indruk geen Wereldoorlog en geen aanstaande Russische revolutie nodig te hebben gehad om onrustig te zijn. Uit de Liederen kun je destilleren hoe hij onder andere naar Londen reisde, en naar Bretagne. En net als in de romans speelt ook hier homoseksualiteit een belangrijke rol: De Haan bezocht de gevangenis van Reading en bezingt in twee liederen het lot van de homoseksuele Britse schrijver Oscar Wilde, die er aan het eind van de negentiende eeuw gebroken werd.

Te midden van al dat tumult vond De Haan ook rust en schoonheid, bij mooie jongens. Liederen biedt ook plaats aan enkele van de mooiste liefdesgedichten uit de Nederlandse literatuur, zoals de sonnetten die hij schreef over een Bretonse jonge visser met wie hij kortstondig een verhouding lijkt te hebben gehad, zoals ‘Aan eenen jongen visscher’ met de beroemd geworden regel ‘naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’. Toch zat ook in deze liefdes de onrust al ingebouwd, blijkens de laatste regel van dat sonnet: ‘En bid dat ik nooit voor uw schoon bezwijk.’


Aan eenen jongen visscher

Rozen zijn niet zoo schoon als uwe wangen,
Tulpen niet als uw bloote voeten teer,
En in geen oogen las ik immer meer
Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen.

Achter ons was de eeuwigheid van de zee,
Boven ons bleekte grijs de eeuwige lucht,
Aan 't eenzaam strand dwaalden alleen wij twee,
Er was geen ander dan het zeegerucht.

Laatste dag samen, ik ging naar mijn Stad.
Gij vaart en vischt tevreden, ik dwaal rond
En vind in stad noch stiller landstreek wijk.

Ik ben zóo moede, ik heb veel liefgehad.
Vergeef mij veel, vraag niet wat ik weerstond
En bid dat ik nooit voor uw schoon bezwijk.



Mijn Heilige

Bretonsch gebruik: iederen avond leest
De vader van 't gezin met vrome stem
Over den Heilge van dien dag, wat hem
Verlokking, wijding, weerstand is geweest.

Een visschersjongen had mij meegenood
Beschroomd in zijn gezin, toen sprak de vader:
‘Wees welkom, zet u met mijn kindren nader,
En hoort wie heden vroom waren en groot’.

De jongen bloosde: ‘Mijn Heilige is Sint-Yves;
Wie de uwe, zeker een heel vrome en lieve?
Wat heeft zijn droomen en daden gewijd?’

‘Al wie lief en schoon was heb ik aanbeden’,
Was mijn wederwoord: ‘vaak dwaalde ik, maar heden
Weet ik zeker, dat gij mijn Heilge zijt’.



Sluimerende Knaap

Wonder van schoonheid, sluimerende Knaap
Ik kwam u wekken, maar toch denkend, dat
De lichte zon u reeds opgewekt had,
En ziet: ik vond u wonderschoon in slaap.

En togen droomen door uw kalme ziel
Zoo zacht ontroerend, dat een glimlach boog
Open uw mond en uw licht-sluimrend oog
Trilde in het licht, dat zonnig binnenviel.

Jongen, wat roerde uw ziel zoo wijd en klaar?
Uw slanke hand bleef roerloos op het dek,
Uw andre hand, rondom de bloote nek
Streelde de weelde van uw zonnig haar.

Uw adem waaide weg met licht gerucht,
De droom bloosde uwe wangen donkerrood,
Wat droomt gij toch, jongen? Door mijn ziel vlood
Daar gij zoo schoon zijt, eene zachte zucht.



Achter een dichte deur

Een jongen lacht achter een dichte deur,
En speelt zijn spel, nu verder dan dichtbij,
Zijn lacht licht door mijn smart, ik voel mij vrij
Van warre wanhoop en fnuikend getreur.

Tot ik bezin. Weet ik niet meer, waarom
Ik in dit huis een machtig Man verwacht?
Omdat men Georges bande in barre Nacht,
En ik genade vraag, daarom, daarom.

Gelijk de lach van dien Knaap was uw lach
Georges, mijn Makker, en uw blijde jeugd
Was Moeders trots en menig makkers vreugd.

Tot één u bande en brak uw lied en lach,
Wie zal eens lied en lach van dien Knaap breken,
En hem als u bannen naar barre streken?’



Aan de Politieke Gevangenen in Rusland

Hebben zij met ketenen u gebonden
Een rauwe last om polsen en om de enkel,
Geen zware stap zonder krenkend gerenkel
Geen moew man zonder hand en voet met wonden.

Is dit het eind van al hun strijd en hopen?
Zoo schoone jeugd, zoo klaar verstand gekooid,
Geknecht, gekrenkt van kracht en vreugd berooid,
Onder voeten van schenners neergeloopen.

Dood is beter dan dit machteloos leven
Waarmee de beulen stoeien als in spel,
Geesel, trap, woedewoorden, donkre cel,
En niet eens zijn heugnis en hoop gebleven.

Heugenis: ach, krachtloos wordt hun verstand,
Dat het de dagen van hun strijd vergeet.
En hoop? Hun oogen staren uitgebrand,
Geen man buigt niet onder last van dit leed.

Het kerkhof bloeit naast de gevangenis,
De dooden rusten onder zoden zacht,
Die stervend leven lijden dag en nacht:
Wanhoop, waanzin, bange verlangenis.

Want waanzin dwaalt, een glimlach om zijn mond,
Een schat van belofte in zijn matblauw oog.
Hij voert, wie voor zijne bekoring boog
Door de ijdle tuinen van zijn wereld rond.

De scorbut sluipt door hun ontbindend bloed
En bleek-lachend loert de tuberculose,
Verwelkt hun wangen, dooft der oogen gloed,
Plukt stoute knapen af als witte rozen.

O, keur van Knapen, van Vrouwen en Mannen,
Helden van Rusland in zijn bangen strijd.
Die 't leven rekken door katorgatijd,
Worden naar 't bar Siberië verbannen.

Zij wilden Liefde en Leven: ach, de Dood
Lokt hen in droom en waak met zijne lach,
Dood hier, daar Waanzin, wie nog kiezen mag,
Kiest het kort sterven boven lange nood.

Makkers: wat kunnen mijne zwakke handen,
Makkers: wat kan de stem van mijn droef lied?
Niet meer dan schreien om de barre schande
Die dag en nacht strafloos aan u geschiedt.

Straffeloos? Neen. Die bloedschuld eischt zal 't wreken,
Met vaste wraak. Hij meet van elk den Tijd.
De dag der dagen komt, die 't Volk bevrijdt,
Uw beulen slaat, uw kettingen zal breken.




• Leest allemaal de Onze Taal. Of Zone 5300.

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

Geen opmerkingen:

Een reactie posten