zondag 13 december 2015

Voor de verre prinses 9: Frans Budé -- Goedbewaarde dagen

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

* website
* wikipedia
* weblog
* schrijversinfo








• Vandaag de negende aflevering uit de reeks Voor de verre prinses, waarin telkens een gedicht de aanleiding is voor een brief. Na afloop kunt u de gehele cyclus downloaden in een pdf, die desgewenst ook te printen is. Een decembercadeau voor de Coster-lezers.
Voor de verre prinses bestaat uit veertien liefdesbrieven over en naar aanleiding van evenveel Nederlandstalige gedichten. Chrétien Breukers beschrijft (op verzoek van zijn geliefde) gedichten die hem een leven lang zijn bijgebleven, wat die gedichten voor hem betekenen en wat voor hem het verband is tussen poëzie, leven en liefde. Persoonlijke notities die samen een korte geschiedenis van de Nederlandstalige poëzie vormen.


Goedbewaarde dagen

Ik herinner mij de nacht, een zwarte luchtballon,
spatten inkt waarin de straat verdwijnt. In hoeken
wordt gevreeën, geen regen nog dan blauwe ruis van

televisiebeelden, geur van damp en thee. Dat er
dansers zijn, hoog in een herinnering stoelen op een
terras waar men rieten torens bouwt - dat is gewaagd,

misschien twee uur in de nacht, een hond, kletsnat,
schudt zich af, vult beschaamd de wereld met zijn last.
De straat buigt zacht, brengt stemmen op het plein.

Je wordt verwacht om op te staan en lief te hebben,
in het dichte donker je tranen, je handen te spannen
in de warmte van de heuvel nu de maan stijgt boven

witte stenen je vrouw te zien die, voordat het gaat
sneeuwen, je kleren schikt, turend in het zomergraf
haar vingers die naar bloemen graven, in het vuur

van zoveel as je ooglid raken. Geef haar je ring
en wacht. Alsof je praat en lacht, onder hecht arduin
het laken verlegt - als in de allereerste nacht.


Frans Budé (1945)
Zomerplaats (1998)



Mooiste Maandagaangekleedste,

Heel veel poëzie kan, net als een klokkenluidersbrief aan Anouchka van Miltenburg, door de shredder. Het verzamelde werk van Willem Kloos? Ik nam het door voor een bloemlezing en zuchtte diep. Zelfs J.C. Bloem mag voor meer dan negentig procent tot confetti worden omgevormd. Zijn werk is meestal onverdraagbaar. Kloos en Bloem zijn vooral de schrijvers van oneliners.
      Om over alles wat voor 1890 werd geschreven maar te zwijgen. Het meeste is onleesbaar geworden. De weinige gedichten die de moeite waard zijn, zijn letterlijk het topje van een heel erg grote, zich gelukkig onder de waterspiegel bevindende ijsberg. Is dat erg? Welnee. Er blijft op deze manier altijd nog hoop, voor dichters die iets willen maken dat de tijd kan doorstaan. Simon Vestdijk zei het mooi:

Veel lied’ren zijn gezongen. Doch het eene,
Het ernst’ge, dat de ziel het diepste raakt,
Ligt nog te wachten, door ’t azuur beschenen,
Tot het door hooger licht wordt afgemaakt.

Ik had gewild wat ik met zooveel woorden
Zeg inniger te zeggen; maar ik vond
Het éene woord niet, of verstoorde
Zijn nagalm met al te zanglust’ge mond...

Nou ja, hij zégt het mooi, maar misschien ook wel iets te plechtig. Zijn idee over dichtkunst is nog geschreven in een hoge sleutel, waarin nu niet meer wordt gedacht. Behalve door een paar regressieve dichters die er nog stiekem van dromen dat ze een een god zijn, in het diepst van hun gedachten. Dichters die de schim van Willem Kloos nog niet hebben afgeschud en in een mooi, maar ouderwets maatpak rondscharrelen.

Ik heb jou vaak voor je kledingkast zien staan. Bijvoorbeeld, het was maandag en je moest naar je werk. De keuze, deze jurk of die rok? Welk mooi stoeitruitje, of toch een bloes? De stadia van het aangekleed zijn. Laag over laag. Stoffen die je huid bedekken en, jammer genoeg, grotendeels aan het oog onttrekken. Maar het eindresultaat is altijd oogverblindend.
      Het was koud, of het was warm. Dat vroeg om meer stof, of minder. Om andere schoenen dan gisteren of vorige week. Om crèmes die wat nog zichtbaar is beschermen. Tegen wind of tegen de zon. Ik dacht elke keer als ik het zag, Ja, dan heeft gedichten schrijven natuurlijk bijna geen zin, als je een beeld zo kunt opbouwen. Dat is dan, ineens, alsof het er altijd is geweest.
      Misschien komt Remco Campert het dichtst in de buurt, maar ook hij moet in ‘Een vergeefs gedicht’ concluderen dat de poëzie tekortschiet als je een geliefd iemand door de kamer ziet lopen. Iemand zoals jij, die het ochtendritueel zo lang kan oprekken dat de stofmijten er ongeduldig van worden. Ik wil er geen seconde van missen. Ik kan er een dag op vooruit.

Behalve bekende en klassieke dichters, heb je ook een heel veld vol onbekende soldaten, dood en levend. Frans Budé behoort tot de laatste categorie. Binnen de dichterswereld is hij een bekende naam, maar het grotere lezerspubliek wil er nog niet aan, terwijl hij nu al jaren met de ene mooie bundel na de andere komt. Het lijkt wel een vorm van lezersautisme.
      Vorige week verscheen Achter het verdwijnpunt, maar ‘Goedbewaarde dagen’ is ouder, uit 1998. Sinds ik het ken, hoort het bij mijn eigen canon, mijn persoonlijke bloemlezing van gedichten die ik mee zou willen nemen naar een onbewoond eiland, waarop ik trouwens nooit terecht hoop te komen. Het heeft de combinatie van doortimmerdheid en achteloze zang die me weerloos maakt.
      Heel goede gedichten vervullen me altijd met een lichte huivering. Ik kan die niet precies verklaren, maar ze is er altijd, ook bij herlezing. Het is alsof het luikje naar de eeuwigheid heel even wordt opengezet. Je mag vervolgens heel even kijken, dan gaat het luikje weer dicht. Het is een fysieke ervaring, die wortelt in het niet-begrijpen, in het begrijpen dat ik iets lees waarvan ik weet dat het bijzonder is, zonder dat ik het helemaal kan doorgronden.
      Verklaringen zijn, in de literatuur, altijd iets voor na afloop. Achteraf is alles goed uit te leggen. Maar het werk zelf onttrekt zich daaraan. Het is er, zoals jij er bent als je na je ochtendritueel een nieuwe eeuwigheid aan je ontbijt zit. Of nog even iets zoekt, je sleutels bijvoorbeeld. Waarom zijn vrouwen altijd hun sleutels kwijt? Maar dat kan ik beter niet zeggen. Ik ben namelijk altijd alles kwijt, behalve mijn sleutels. Waar je niks aan hebt, als je de rest kwijt bent.

Frans Budé woont in Maastricht. Zinloze kennis, maar in dit gedicht zie ik wel steeds een Maastrichts tafereel: de nachtelijke stad, het terras, de straten die licht buigen, de heuvel die de Pietersberg zou kunnen zijn. We zijn niet in Holland. We zijn in dat merkwaardige land Limburg, in het diepe zuiden daarvan, waar het licht anders is en de steden in niets doen denken aan de grachtenombouwpakketten die iedereen zo mooi vindt. Hier is het al Vlaanderen, of Duitsland.
      Zijn gedicht is een ingehouden liefdesverklaring. De dichter talmt, hij kijkt heel goed rond in een herinnering die hij zorgvuldig wil bewaren. Wat hij daar allemaal aantreft, doet er niet zozeer toe, al hangen de beelden in de eerste drie strofes wel erg mooi - bijna zo roerloos als een luchtballon - in de lucht. Waarna hij in de tweede helft van het gedicht terzake komt.
      Zou dit gedicht gaan over de ultieme herinnering die iemand door het hoofd schiet voordat hij sterft? Of is het een ultieme herinnering die de dichter keer op keer wil formuleren, voor zijn vrouw, zijn geliefde. Ze houdt hem, letterlijk, buiten het vuur, beschermt hem, en daarom heeft hij haar lief. Hij geeft haar zelfs zijn ring, en daarmee legt hij zichzelf in haar hand.
      ‘Goedbewaarde dagen’ was het eerste gedicht dat ik jou voorlas. Je was bij me op bezoek en we stonden voor de boekenkast. Je hield me vast en ik las het voor. Die herinnering voegt zich nu bij de herinneringen die ik aan het gedicht heb, het wordt nu voorgoed dat ene gedicht uit de Nederlandstalige poëzie dat ik als eerste aan je voorlas, een associatie die hoogstpersoonlijk is, én universeel, en ik zou het liefst hebben dat alle lezers deze associatie met me delen.
      Het gedicht wordt er niet beter van, dat kan niet, maar het is wel een mooi gedicht om als eerste voor te lezen; misschien koos ik het wel, half bewust, om de kalmheid die er van uitgaat, om de trage beelden, die ik als lianen van de fijnste stof om je heen wilden slingeren. Ik wilde je geruststellen. Ik wilde je meteen vertellen hoe veel en hoe lang ik van je zou houden, vanaf de eerste dag tot en met de dag waarop het gaat sneeuwen.

Nu is het maandag. Je hebt je aangekleed. Je hebt gegeten. Als het warm is, heb je geen jas aan. Of een dunne jas. Als het koud is een van je winterjassen. Je staat in de deur. Ik loop even met je mee, omdat ik het fijn vind om afscheid van je te nemen als ik zeker weet dat je ’s middags weer terugkomt. We kussen. Je loopt naar je fiets die je naar je werk zal brengen. Het is elke keer hetzelfde en elke keer anders. We praten nog wat. Groeten. Daar ga je, nog heel even en je bent de straat uit, en ook mijn werkdag gaat beginnen.



Chrétien Breukers (1965) is dichter en prozaschrijver. In 2014 verscheen zijn veelgeprezen Een zoon van Limburg, in 2015 gevolgd door Lot. In januari 2016 verschijnt zijn dichtbundel De zomer haalt nog één keer uit en de novelle Fresh Up. Tussen 2005 en 2015 was Breukers redacteur van het literaire weblog De Contrabas.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten